donderdag 23 april 2015

Eenhoorns zijn nooit content (deel 3)


Claude volgde de voortgang van de maan. Tot op het laatste moment bleef hij stilletjes hopen dat er plotseling een fee tevoorschijn zou komen, die zich dan zou verontschuldigen dat ze zo laat was. Of dat er misschien opeens een straal maanlicht recht naar hem zou schijnen om zijn hoorn weg te nemen. Of dat een mysterieuze stem uit de berg zou opklinken, om hem te vragen wat zijn diepste wens was.

Maar er gebeurde helemaal niets.

Nog lang nadat de maan onder was gegaan, bleef Claude op de berg liggen. De zon begon aan haar intrede. De vogels die hun gezang inzetten in het Doemsterwoud klonken niet zo lieflijk als elders op de wereld. Hier waren ze schel en vals, en verrassend vaak klonken hun tonen meer als kwaadaardig gelach dan als een lied.

Claude verhief zich tenslotte terug op zijn vier benen. Hij slofte naar beneden.

De boomgrens was duidelijk merkbaar. Van het ene moment op het andere verdween het zonlicht en weerklonken de griezelige geluiden van het woud weer op volledig volume. Claude lette er niet op. Hij sjokte met zijn hoofd naar beneden voort, sloeg geen acht op het beestje dat op zijn rug sprong en zijn klauwen in hem zette. Het was maar een pesteekhoorn, die terug wegsprong toen hij zo weinig respons kreeg.

Het spinnenweb waar hij vervolgens in belandde, was niet zo vriendelijk om uit zichzelf terug te vertrekken. Claude liet zich dan maar gewoon hangen en wachtte op het onvermijdelijke. Van alle manieren om in het Doemsterwoud te sterven, was opgegeten worden door een spin nog niet de slechtste, dacht hij.

Maar toen hij het beest zelf aan zag komen, flakkerde een stukje van zijn overlevingsinstinct toch terug op. Hij worstelde en raakte zo alleen nog maar meer verstrikt in de draden. De mondscharen van de spin leken steeds groter te worden, naarmate ze dichterbij kwamen.

Toen herinnerde hij zich dat hij een vlijmscherpe hoorn had. Hij lachte zichzelf in gedachten even uit omdat hij dat in al zijn paniek vergeten was. Met zijn hoofd zwaaide hij naar de draden die hem gevangen hielden.

Er gebeurde niets. De draden bleven waar ze waren, ongeschonden en plakkerig.

Terwijl de spin haar prooi met rasse schreden naderde, besefte Claude één ding.

Hij was een paard geworden.

Nog nooit was een paard zo gelukkig gestorven.

dinsdag 21 april 2015

Eenhoorns zijn nooit content (deel 2)


Zo meteen zou de maan ondergaan. Zijn laatste hoop zou voor eeuwig vervlogen zijn.

Bovendien zou hij nog terug moeten door het woud. Alle verschrikkingen opnieuw trotseren.

Moedeloos liet hij zich voor zijn benen zakken. Met zijn buik en zijn neus op de grond lag hij daar. Voor het eerst in zijn leven rolde er een traan uit zijn oog. De druppel verkleurde de vacht waar hij overheen gleed, zodat er een zwarte lijn van zijn ooghoek tot de onderkant van zijn kaak ontstond. Even bleef het bolletje water op de grond liggen, maar toen zakte het door de klei naar beneden, verdween uit het zicht.

Hij hoorde een geluid achter zich. Het klonk als het sloffen van een boerenpaard. Het kwam dichterbij.

Langzaam hief hij zijn hoofd een stukje, zodat hij het kon draaien. Daar, achter hem, kwam het mooiste wezen dat hij ooit had gezien zijn kant op. Ze had een glanzende zilvergrijze vacht, nog veel mooier dan de zijne, die alleen werd onderbroken door een lelijke, bloedende jaap in haar zij. Zelfs nu ze een sloffende, vermoeide tred had, was te zien hoe sierlijk en gracieus ze normaal liep. Haar hoofd was prachtig en haar hoorn was lang, gedraaid en simpelweg perfect.

Ze kwam het laatste stukje de berg op. Elke stap kostte haar duidelijk meer moeite dan de vorige. Tenslotte liet ze zich naast hem neervallen. Haar hoofd lag op de grond, haar ogen vielen toe.

Claude hief zijn hoofd nu juist hoger op. Hoe kon het dat hij nog nooit van haar gehoord had? Een andere eenhoorn, die nog veel mooier en geweldiger was dan hij? Waarom gunde ze hem nu zelfs geen blik waardig? Ja, natuurlijk, ze was moe, maar ze zou toch op z'n minst even hallo hebben kunnen zeggen? Hij was hier immers de enige. Voor zover zij wist, kon dit wel eens zijn berg zijn.

"Hallo.", hinnikte hij.

Ze deed langzaam één oog open, het oog aan zijn kant, en staarde hem aan. Tenslotte haalde ze diep adem, je kon werkelijk haar borstkas omhoog zien gaan, en antwoordde in een zucht: "Hallo."

Haar oog dreigde alweer terug dicht te vallen, dus Claude deed zijn best om snel het gesprek voort te zetten: "Mijn naam is Claude."

"Claudine." Ze sloot alsnog haar ooglid.

Een hele tijd lagen ze zwijgend naast elkaar. De maan zakte steeds dichter naar de horizon toe. Van tussen de bomen beneden hen klonken allerlei angstaanjagende geluiden. Claude besefte dat hij nu wel nooit een paard zou worden. Zijn droom voor altijd vervlogen.

Plotseling stond Claudine op. Ze was blijkbaar uitgerust. "Claude," sprak ze. Zijn naam uit haar mond was een echte streling voor het oor. Hij keek meteen op. "ga je met me mee naar beneden? Het Doemsterwoud kan men maar beter niet alleen doorsteken."

Dit was het beste aanbod dat hij nog zou krijgen. Eigenlijk de enige manier om hier ooit nog levend uit te komen, nadat hij al zo vermoeid en verzwakt was van de eerste tocht. Toch bleef hij liggen. "Ga jij maar, Claudine. Ik ga nog even wachten."

"Waarop ga je wachten?"

"Ik heb gehoord dat op deze berg, in het midden van het Doemsterwoud, je de kans krijgt om je diepste wens in vervulling te zien gaan. Zolang de volle maan op is."

Claudine keek naar de maan. Die hing nu vervaarlijk dicht boven de boomtoppen.

"Dat gaat toch niet meer gebeuren.", was haar oordeel. "Ik heb dat ook gehoord. Wel, het is duidelijk een leugen."

"Ga jij maar.", herhaalde Claude. "Ik moet het tot het einde proberen."

"Wat is je diepste wens, dat je er zo veel hoop insteekt?"

"Ik wil een paard worden." Claude legde zijn kin terug op de grond. "Ik wil een paard zijn." Hij verwachtte dat ze hem zou uitlachen, of dat ze zou vragen waarom. Niemand begreep zijn wens.

Maar ze zweeg alleen een paar tellen. Toen zei ze, zo stil dat Claude niet helemaal zeker was dat hij het juist had gehoord: "Ik ook."

Hij keek verrast op, maar ze had haar hoofd al van hem afgekeerd. Ze wandelde langzaam de berg terug af, begaf zich terug in de gevaren van het Doemsterwoud.

zondag 19 april 2015

Eenhoorns zijn nooit content (deel 1)


Op de berg in het midden van het woud stond een majestueus silhouet afgetekend. Zijn hoofd opgeheven naar de hemel, de ogen gesloten. De zilveren vacht glinsterde in het maanlicht. De manen en de staart wapperden in de wind.

Claude was een prachtige eenhoorn. Zijn schoonheid werd bezongen in liederen doorheen het hele land. Zijn elegantie werd benijd door eenieder die zich al eens voortbewoog. Werkelijk ieder levend wezen dat ooit al van hem had gehoord, was jaloers op hem.

Zijn lange, scherpe hoorn schrok alle mogelijke aanvallers af. Zelfs van ziekte had hij niets te vrezen, want de hoorn zuiverde automatisch elke stroom waarvan hij wou drinken. En alsof dat nog niet genoeg was, kwamen dieren en mensen uit de wijde omtrek naar hem toe met de wonderbaarlijkste dingen, die ze hem dan als offer cadeau gaven.

Toch was Claude ongelukkig.

Hij vervloekte de hoorn die hem beschermde. Hij vervloekte zijn glanzende vacht, die nooit vuil kon worden. Hij vervloekte het gemak waarmee hij door het leven ging.

Veel liever was hij een paard geweest.

Niet zomaar een paard: een boerenpaard. Een stevig dier met stof in zijn vacht en schouders die krom waren van de lasten die hij elke dag voort moest trekken. Een dier dat dingen presteerde in zijn leven, een dier dat nuttig was.

Zonder zo'n hoorn.

Maar zelfs een wezen zo magisch als een eenhoorn kan zijn eigen aard niet veranderen. Hij was door het hele land getrokken, van oost naar west en van zuid naar noord. Door bossen en moerassen, zelfs brede rivieren was hij overgezwommen. Maar nergens had hij een oplossing gevonden voor zijn probleem. Alleen maar meer mensen hadden hem gezien en waren hem gaan vereren.

Deze berg was werkelijk zijn laatste hoop. Een flauw gerucht, al jaren vervlogen en alleen nog aanwezig in het mistige brein van een dementerende bejaarde, had hem naar hier geleid. De man was aan het ijlen toen hij erover vertelde, maar Claude was wanhopig genoeg om het voor waar aan te nemen.

Het Doemsterwoud omringde hem aan alle kanten. Om erdoorheen te raken had hij meer moeite moeten doen dan ooit eerder in zijn leven. Reusachtige spinnen hadden zijn weg versperd met ijzersterke webben, waar zijn magische hoorn maar met moeite doorheen was gekomen. De continue stemmen uit de schaduwen hadden zelfs zijn kalme gemoed iets van vrees ingeboezemd. De misvormde wezens die uit de boomtoppen naar hem loerden en plots verdwenen deden hem telkens weer schrikken. Hij was zelfs verschillende keren verdwaald, terwijl hij toch bekend stond om zijn onfeilbare richtingsgevoel. Een modderbank was veranderd in ijskoud drijfzand toen hij er eenmaal met zijn vier hoeven in stond. Slechts met zijn bovennatuurlijke gratie was hij erin geslaagd de paar stevigere plekjes te vinden waar hij zijn hoeven kon neerzetten. En dan de voortdurende, ijzige wind, die aan een stuk door blies en elk levend wezen het gevoel gaf dat hij zich moest opkrullen op de grond om toch een beetje warm te blijven.

Het was een wonder te noemen dat hij de kale berg in het midden van het woud levend had bereikt. Hij dacht nog steeds met huivering terug aan de zwerm muggen, elk zo groot als een paardenhoofd, die op hem waren neergestreken en niet meer wilden lossen. In paniek was hij het bos door gegaloppeerd, terwijl ze langzaam maar zeker al het bloed uit zijn lichaam zogen. Dit duurde tot hij recht in een reuzenspinnenweb was gelopen. Zijn aanvallers waren gevlucht voor de insecteneter en zelf had hij zijn hoorn moeten verwringen om zich te bevrijden. Zijn hoofdhuid schrijnde er nog van.

Nu stond hij over het woud uit te kijken. De vrieswind deed een ijslaag ontstaan op zijn anders zo glanzende vacht. De maan was vol, precies zoals het gerucht vereiste. Toch was er nergens hoop op verlossing te bespeuren. Er kwam geen wonder. Hier was niets om zijn diepste wens te vervullen.

Over blogs

Er zijn plaatsen op het internet, zoals deze prachtige site, waar iemand zomaar zijn eigen pagina kan starten. Een blog, noemt men dat.


Blogs beginnen als kleine, veelal schattige wezentjes. Ze slurpen een bericht van hun maker op en kwispelen enthousiast om meer aandacht. En die krijgen ze, meestal. Nog een post, en misschien nog een. Ze groeien en worden sterker en blaffen luidruchtig.


Als je ze maar genoeg voert, worden het vraatzuchtige monsters. Voor je het weet, moet je ermee naar een diëtist of toch tenminste naar een blogfluisteraar om hun steeds stoutmoedigere gedrag onder controle te krijgen. Je wilt niet dat ze het bureaublad onderplassen of je e-mailprovider tot vijf sites verder achtervolgen.


Natuurlijk zijn er ook de zieligere gevallen. De blogs die na een tijdje geen aandacht meer krijgen. Het schattige is eraf en ze worden vastgebonden aan een stevige link terwijl het baasje op vakantie gaat. Ach, niet al het onrecht kan bestreden worden.


Er zijn vele rassen. Dit exemplaar leeft van verhalen, liefst volledig uit de duim gezogen. Gelukkig eet hij niet de duimen zelf, of dat heeft het asiel me toch verzekerd. Hij verteert geen vingers, alleen fictie.


 

Voor de zekerheid heb ik stevige handschoenen aan terwijl ik de voerbak vul met de historie van een ongelukkige eenhoorn.