Claude
volgde de voortgang van de maan. Tot op het laatste moment bleef hij stilletjes
hopen dat er plotseling een fee tevoorschijn zou komen, die zich dan zou
verontschuldigen dat ze zo laat was. Of dat er misschien opeens een straal
maanlicht recht naar hem zou schijnen om zijn hoorn weg te nemen. Of dat een
mysterieuze stem uit de berg zou opklinken, om hem te vragen wat zijn diepste
wens was.
Maar
er gebeurde helemaal niets.
Nog
lang nadat de maan onder was gegaan, bleef Claude op de berg liggen. De zon
begon aan haar intrede. De vogels die hun gezang inzetten in het Doemsterwoud
klonken niet zo lieflijk als elders op de wereld. Hier waren ze schel en vals,
en verrassend vaak klonken hun tonen meer als kwaadaardig gelach dan als een
lied.
Claude
verhief zich tenslotte terug op zijn vier benen. Hij slofte naar beneden.
De
boomgrens was duidelijk merkbaar. Van het ene moment op het andere verdween het
zonlicht en weerklonken de griezelige geluiden van het woud weer op volledig
volume. Claude lette er niet op. Hij sjokte met zijn hoofd naar beneden voort,
sloeg geen acht op het beestje dat op zijn rug sprong en zijn klauwen in hem
zette. Het was maar een pesteekhoorn, die terug wegsprong toen hij zo weinig
respons kreeg.
Het
spinnenweb waar hij vervolgens in belandde, was niet zo vriendelijk om uit
zichzelf terug te vertrekken. Claude liet zich dan maar gewoon hangen en
wachtte op het onvermijdelijke. Van alle manieren om in het Doemsterwoud te
sterven, was opgegeten worden door een spin nog niet de slechtste, dacht hij.
Maar
toen hij het beest zelf aan zag komen, flakkerde een stukje van zijn
overlevingsinstinct toch terug op. Hij worstelde en raakte zo alleen nog maar
meer verstrikt in de draden. De mondscharen van de spin leken steeds groter te
worden, naarmate ze dichterbij kwamen.
Toen
herinnerde hij zich dat hij een vlijmscherpe hoorn had. Hij lachte zichzelf in
gedachten even uit omdat hij dat in al zijn paniek vergeten was. Met zijn hoofd
zwaaide hij naar de draden die hem gevangen hielden.
Er
gebeurde niets. De draden bleven waar ze waren, ongeschonden en plakkerig.
Terwijl
de spin haar prooi met rasse schreden naderde, besefte Claude één ding.
Hij
was een paard geworden.
Nog
nooit was een paard zo gelukkig gestorven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten