Zo
meteen zou de maan ondergaan. Zijn laatste hoop zou voor eeuwig vervlogen zijn.
Bovendien
zou hij nog terug moeten door het woud. Alle verschrikkingen opnieuw trotseren.
Moedeloos
liet hij zich voor zijn benen zakken. Met zijn buik en zijn neus op de grond
lag hij daar. Voor het eerst in zijn leven rolde er een traan uit zijn oog. De
druppel verkleurde de vacht waar hij overheen gleed, zodat er een zwarte lijn
van zijn ooghoek tot de onderkant van zijn kaak ontstond. Even bleef het
bolletje water op de grond liggen, maar toen zakte het door de klei naar
beneden, verdween uit het zicht.
Hij
hoorde een geluid achter zich. Het klonk als het sloffen van een boerenpaard.
Het kwam dichterbij.
Langzaam
hief hij zijn hoofd een stukje, zodat hij het kon draaien. Daar, achter hem,
kwam het mooiste wezen dat hij ooit had gezien zijn kant op. Ze had een
glanzende zilvergrijze vacht, nog veel mooier dan de zijne, die alleen werd
onderbroken door een lelijke, bloedende jaap in haar zij. Zelfs nu ze een
sloffende, vermoeide tred had, was te zien hoe sierlijk en gracieus ze normaal
liep. Haar hoofd was prachtig en haar hoorn was lang, gedraaid en simpelweg
perfect.
Ze
kwam het laatste stukje de berg op. Elke stap kostte haar duidelijk meer moeite
dan de vorige. Tenslotte liet ze zich naast hem neervallen. Haar hoofd lag op
de grond, haar ogen vielen toe.
Claude
hief zijn hoofd nu juist hoger op. Hoe kon het dat hij nog nooit van haar
gehoord had? Een andere eenhoorn, die nog veel mooier en geweldiger was dan
hij? Waarom gunde ze hem nu zelfs geen blik waardig? Ja, natuurlijk, ze was
moe, maar ze zou toch op z'n minst even hallo hebben kunnen zeggen? Hij was
hier immers de enige. Voor zover zij wist, kon dit wel eens zijn berg zijn.
"Hallo.",
hinnikte hij.
Ze
deed langzaam één oog open, het oog aan zijn kant, en staarde hem aan.
Tenslotte haalde ze diep adem, je kon werkelijk haar borstkas omhoog zien gaan,
en antwoordde in een zucht: "Hallo."
Haar
oog dreigde alweer terug dicht te vallen, dus Claude deed zijn best om snel het
gesprek voort te zetten: "Mijn naam is Claude."
"Claudine."
Ze sloot alsnog haar ooglid.
Een
hele tijd lagen ze zwijgend naast elkaar. De maan zakte steeds dichter naar de
horizon toe. Van tussen de bomen beneden hen klonken allerlei angstaanjagende
geluiden. Claude besefte dat hij nu wel nooit een paard zou worden. Zijn droom
voor altijd vervlogen.
Plotseling
stond Claudine op. Ze was blijkbaar uitgerust. "Claude," sprak ze.
Zijn naam uit haar mond was een echte streling voor het oor. Hij keek meteen
op. "ga je met me mee naar beneden? Het Doemsterwoud kan men maar beter
niet alleen doorsteken."
Dit
was het beste aanbod dat hij nog zou krijgen. Eigenlijk de enige manier om hier
ooit nog levend uit te komen, nadat hij al zo vermoeid en verzwakt was van de
eerste tocht. Toch bleef hij liggen. "Ga jij maar, Claudine. Ik ga nog
even wachten."
"Waarop
ga je wachten?"
"Ik
heb gehoord dat op deze berg, in het midden van het Doemsterwoud, je de kans
krijgt om je diepste wens in vervulling te zien gaan. Zolang de volle maan op
is."
Claudine
keek naar de maan. Die hing nu vervaarlijk dicht boven de boomtoppen.
"Dat
gaat toch niet meer gebeuren.", was haar oordeel. "Ik heb dat ook
gehoord. Wel, het is duidelijk een leugen."
"Ga
jij maar.", herhaalde Claude. "Ik moet het tot het einde proberen."
"Wat
is je diepste wens, dat je er zo veel hoop insteekt?"
"Ik
wil een paard worden." Claude legde zijn kin terug op de grond. "Ik
wil een paard zijn." Hij verwachtte dat ze hem zou uitlachen, of dat ze
zou vragen waarom. Niemand begreep zijn wens.
Maar
ze zweeg alleen een paar tellen. Toen zei ze, zo stil dat Claude niet helemaal
zeker was dat hij het juist had gehoord: "Ik ook."
Hij
keek verrast op, maar ze had haar hoofd al van hem afgekeerd. Ze wandelde
langzaam de berg terug af, begaf zich terug in de gevaren van het Doemsterwoud.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten