maandag 16 november 2015

Treinmensen

Twee mensen op de trein vandaag
(gepost met hun toestemming)

vrijdag 13 november 2015

't legt geen ei en 't is geen kip






Lijntekening door vals te spelen.
Echte tekeningen door Katelijn Van Meirvenne en mezelf.

zaterdag 3 oktober 2015

zaterdag 19 september 2015

woensdag 12 augustus 2015

Gras


Het gras was te...

Het gras was...

Mevrouw Smeders boog zich voorover op de tuinstoel om het gazon beter te kunnen bekijken. Er was iets met het gras.

Ze zat helemaal dubbel geklapt. Voor haar leeftijd was ze nog verrassend lenig.

Niet dat ze al zo oud was. Nog geen veertig. Maar mevrouw Smeders had zich altijd al ervarener en wijzer dan haar leeftijdsgenoten gevoeld. En het was die wijsheid, dat instinct dat enkel komt uit jaren levenservaring, dat haar nu vertelde dat er iets mis was met het gras.

Het gras had... Het gras was...

Zelfs nu ze er van zo dichtbij op keek, wilde het haar niet te binnen schieten. Andere mensen zouden misschien niet eens zien dat er iets fout was. Ze zouden haar hoofdschuddend aankijken, haar met zachte hand proberen binnen brengen, waar ze niet naar het gras kon staren. Ze zouden achter haar rug fluisteren dat het maar goed was dat er een plaats was vrijgekomen. Een plaats waar ze geholpen kon worden. Een plaats voor mensen zoals haar. En dan zouden ze haar medelijdend aankijken.

Ze wist dat ze dat zouden doen. Dat deden ze altijd.

Niemand zou willen geloven dat er iets mis was met het gras. Dus moest ze het zelf uitzoeken.

Ze tuurde door half toegeknepen ogen.

Het gras was te...

Soms werd iets duidelijker door het van een afstand te bekijken. Het donkerbruin van de tuinstoel kraakte toen ze achterover leunde. Ze kon op deze manier gemakkelijk de hele tuin overzien. Ze zag het hoge, smeedijzeren hek dat rondom liep en aan twee kanten naadloos aansloot op het Victoriaanse gebouw. "De Plantentuin", stond er in grote letters op te lezen. Eronder, in een kleiner geschrift, was nog iets toegevoegd. Iets dat mevrouw Smeders van hieraf niet kon lezen. Dat hoefde ook niet. Ze wist wat er geschreven was.

"gesloten instelling"

Mevrouw Smeders bestudeerde het gras bij de deur.

Groen, net gemaaid en zo gezond als gras maar kon zijn. Er was niets mis met dat gras. Ze volgde met haar ogen de begroeiing tot bij haar voeten.

Er was iets mis met het gras.

Alleen met het gras vlakbij haar. De rest was in orde.

Het gras was...

Ze friemelde wat met de rode, puntige breinaalden in haar handen. De muts was bijna af, maar ze kon zich niet op het werkje concentreren. Eerst moest ze weten wat er mis was met het gras.

Ze boog zich nogmaals voorover. Wat was er met het gras?

Een snerpende gil doorbrak haar gedachten. Een jong kind, aan de hand van zijn vader. Hij wees terwijl hij schreeuwde. Hij wees naar de verpleger die roerloos op de grond lag.

En eindelijk schoot het mevrouw Smeders te binnen.

Het gras was te rood.

donderdag 2 juli 2015

Het eiland


zondag 11 mei 1986

Stille Oceaan

 

Het eiland is prachtig! Het is zelfs nog veel mooier dan ik verwacht had. Deze morgen rees het op uit het eindeloze blauwe water. Ik was met de zon opgestaan, zoals meestal. Tot gisteren dacht ik dat de zonsopgang op volle oceaan nergens mee te vergelijken is. Nu weet ik dat dit eiland het zelfs nog overtreft.

Eerst was het een klein donker puntje aan de horizon. Ik zag het pas toen Olle, aan het roer, het me aanwees. We waren op dat moment samen met Kathy en Jerry, de twee Canadezen, als enigen aan dek. Zij stonden vannacht in voor de zeilen. De rest is nog te zeer gewend aan het leven onder elektrisch licht. Ze staan laat op en gaan laat slapen.

Naarmate de ochtend vorderde werd het eiland groter en beter zichtbaar. Ik heb denk ik uren achter elkaar over de reling gehangen om het beter te zien, zo opgewonden was ik. Waar kan ik beginnen met het te beschrijven? De kleuren zijn verbluffend. Zo helder, zo puur! Je beseft pas hoe grauw technologie het leven maakt als je zo'n ongerepte natuur hebt gezien. Alle woorden die ik voor de kleuren kan gebruiken schieten tekort. Ik kan alleen proberen ze te beschrijven met hun fletse, zieke broertjes in de moderne maatschappij.

Voorbij het mooie appelblauwzeegroene water is er het heldere oranjebruin van het strand. Fijne, perfect ronde korrels, die zacht aanvoelen als je je handen erdoor laat gaan (dat wist ik toen nog niet, pas nadat we waren aangemeerd). Waar het strand eindigt, begint het perfecte donkere, zachte bruin van de boomstammen. Daarboven de groene palmboombladeren en tenslotte de perfecte blauwe lucht. Zelfs het ene wolkje dat ik vandaag al heb zien passeren was zo'n puur wit dat al het wit dat ik eerder al heb gezien een slechte grap lijkt.

Het duurde zo lang voor we er eindelijk waren, en tegelijk was het de perfecte gelegenheid om het eiland goed te bekijken. Nadat we ons hier echt hebben gevestigd, zullen we nooit meer ver weg gaan met de boot. We zullen dus nooit meer van op deze afstand kunnen kijken.

Een paar uur na de middag bereikte de boot het strand. Olle heeft de taken meteen goed verdeeld. Hij is een geboren leider. Ik ben zo blij dat ik de kans kreeg om hiermee mee te gaan, om terug de aloude manier van leven te helpen herstellen, althans op ons kleine stukje van de wereld.

Ik heb geholpen met de voorlopige beschutting op te bouwen. Het was zwaar werk, maar nuttig, en uit mijn eigen handen. Het grootste deel van de groep zit nu aan het avondeten. Sommigen, zoals ik, hebben snel gegeten. Voorlopig hebben we fruit van vlakbij het strand gecombineerd met een paar broden die nog in het schip waren meegenomen. Als ik het goed tel zijn er nog drie mensen niet terug. Ze zouden het eiland verkennen. Ik ben benieuwd wat ze gevonden zullen hebben. Er is al zo veel ontdekt en ik weet zeker dat er nog veel meer te zien is!

Morgen begint het echte werk. Het opzetten van echte woningen, het uitbouwen van manieren om voedsel te verbouwen. Met zo'n drukke dag voor de boeg kan ik maar beter genoeg slaap nemen.

 

Alicia

dinsdag 16 juni 2015

woensdag 10 juni 2015

Svindel (deel 4)


Rik staarde naar het plastieken doosje op het midden van de keukentafel. Er zat een mooie, rode strik rond. Een cadeau dat er ondertussen al maanden onaangeroerd stond, sinds hij was teruggekeerd uit Duitsland.

Door het plastiek lonkte de inhoud naar hem. De doos zat propvol svindeltabletten. De vele verschillende kleuren deden het eruit zien als een doos kindersnoepgoed.

De brief die erbij had gelegen had hij ondertussen al ontelbare keren gelezen. Het was eigenlijk niet eens een hele brief. Slechts twee zinnen.

Nu ben je ook verslaafd aan svindel, lieve Rik. Veel plezier ermee!

Toen hij terugkwam uit Duitsland, had hij nog gehoopt dat de aanvallen van duizeligheid, die steeds frequenter waren geworden, ergens anders door veroorzaakt werden. Maar als hij toch verslaafd was, dan had Anna het waarschijnlijk alleen gedaan uit bezorgdheid voor hem. Hij was van plan om haar de waarheid te vertellen en samen af te kicken.

Hij had nooit gedacht dat ze hem moedwillig svindel had gegeven, op de hoogte van de effecten. Ze moest er al maanden mee bezig zijn geweest. Nu was ze vertrokken en ze had Tuur meegenomen. Kleine Tuur, die al van in de baarmoeder de verslaving had meegekregen. Daar had Rik zelfs nooit bij stilgestaan.

Er werd op de deur geklopt. Hij stond moeizaam op om open te doen.

Het was een politieagent, die hem een mandje met boodschappen aanreikte. Rik zag tomaten, paprika en biefstuk bovenaan. Hij vroeg zich af wat hij daar nu weer van moest klaarmaken. "Bedankt.", zei hij.

De agent bromde iets. Hij wilde helemaal geen boodschappenjongen spelen. Rik kon echter niet meer buitenkomen, sinds het proces tegen hem en zijn medicijn liep. Anna had haar verhaal aan de grote klok gehangen. De kranten noemden het "het meest agressieve verslavende middel ooit". De publieke opinie had zich tegen hem gekeerd en bovendien mocht hij niet vluchten. Er stond permanent politiebewaking rond zijn huis.

De enige vraag was eigenlijk hoe groot zijn straf zou zijn, dat hij veroordeeld zou worden stond al vast. En of ze Sander nog zouden terugvinden. Zijn kompaan was er net op tijd in geslaagd te vluchten en hield zich nu schuil voor de wet.

Hij zette de boodschappen op tafel en graaide erin tot hij de svindel vond. Hoewel al zijn vroegere klanten hem haatten, waren ze nog steeds verslaafd en dus werd svindel nog steeds verkocht. Van de winst zou hij wel niets meer te zien krijgen.

Hij nam twee tabletten in en voelde zich meteen iets beter. Waarom zou hij afkicken? Zijn leven was toch voorbij. Anna was weg. Tuur was weg. Hij vloog de gevangenis in en hij was verslaafd aan zijn eigen nepmedicijn. Soms was hij zo woedend op Anna dat hij haar zou kunnen wurgen. Andere keren, zoals nu, wilde hij haar om vergiffenis vragen. Ze had toch haar wraak genomen?

Hij vervloekte zichzelf en smeet de rest van de tabletten in de vuilbak. Hij wilde wel afkicken. Hij zou zich toch niet laten doen door zijn eigen svindel? En, in tegenstelling tot al die klanten, die maar moedeloos probeerden, wist hij dat het wél mogelijk was op af te kicken. De muizen waren afgekickt. Het was mogelijk.

Hij hoopte dat het Anna en Tuur zou lukken. Ze zaten nu ergens in een afkickkliniek, omringd door mensen die wisten hoe je zoiets aanpakte. Anna geloofde niets meer van wat hij zei, in de rechtbank wou ze hem niet eens meer aankijken, maar zo graag had hij haar verteld dat het kon. Als ze doorzette, kon ze ervan af geraken.

Hij legde de rest van de boodschappen in de koelkast en zocht op het internet wat hij ervan kon maken. Hij kon nog niet zo goed koken. Meestal at hij uiteindelijk iets dat aangebrand, te zout of op een mysterieuze wijze mislukt was. Ook deze keer lette hij eigenlijk niet op alle recepten die hij tegenkwam. Zijn gedachten waren bij Tuur. Zou hij zijn zoontje ooit nog te zien krijgen?

Zijn smartphone trilde. Hij staarde er even naar, kon niet bevatten wat er gebeurde. Niemand belde hem nog. Journalisten, ja, maar om de een of de andere reden dacht hij niet dat dit iemand van de media was.

Het trillen stopte voor hij bedacht dat hij moest opnemen. Hij hield zijn ogen nog even op het ding gericht en pakte het toen uiteindelijk vast. Een gemiste oproep van een onbekend nummer.

De smartphone begon in zijn handen te trillen. Opnieuw een oproep, opnieuw van een onbekend nummer.

"Hallo?"

"Hé Rik!", klonk Sanders stem.

"Sander!" Rik kon het niet geloven. Waar ben je? De vraag lag op zijn lippen. Hij bedacht zich net op tijd dat dit gesprek sowieso afgetapt werd. Als zijn vriend antwoordde, wist de politie het ook meteen.

"Ik kan maar kort bellen, Rik. Ze traceren en zo. Ik wou je gewoon even dit zeggen: ik heb twee muizen meegenomen. Je weet wel welke. Ze zijn gestorven."

Voor Rik nog kon antwoorden, legde Sander al af. Rik bleef met de telefoon in zijn handen zitten en kon maar één ding denken. Je weet wel welke. De afgekickte muizen.

Het meest agressieve verslavende middel ooit.

zondag 7 juni 2015

Svindel (deel 3)


Duitsland was een vermoeiend land. Daar was Rik na vijf dagen in München van overtuigd.

Natuurlijk wist hij ook wel dat het niet aan het land lag, maar aan al die drukte die met deze zakenreis gepaard ging. Alles regelen met deze nieuwe handelspartners, die over elk klein puntje wilden discussiëren en hem voortdurend grote schnitzels en dikke worsten met kleine boterhammetjes voorschotelden. En dan werd hij nog om de vijf minuten lastig gevallen door het kantoor thuis. Het leek wel alsof ze hem bij elk klein akkefietje nodig hadden.

Hij probeerde zijn geeuw te verbergen achter zijn hand. De tolk keek hem strak aan, maar de twee Duitsers hadden het niet gemerkt. Ze waren vrolijk aan het babbelen. Hij begreep er niet veel van. Zijn Duits was nooit erg goed geweest. Uit hun voortdurende blikken op de man verderop kon hij wel opmaken dat het niet over hun handelscontract ging. Het onderwerp van hun gesprek was verkleed als een enorme oranje vogel en liep in het restaurant rond alsof hij niet wist waar hij moest zijn, ook al zat er maar één groep kinderen met feesthoedjes op.

Rik sneed nog een stukje schnitzel af, ook al zat hij eigenlijk al vol. Net toen hij probeerde bedenken hoe onbeleefd het zou zijn om de rest te laten staan, richtten de twee Duitsers zich weer op hem. "We hebben nagedacht over de winstenverdeling wanneer uw svindel populair zal blijken te zijn.", vertaalde de tolk. "Als we zelf een fabriek opzetten, hebben we uiteraard recht op een groter deel."

Over dat stuk bakkeleiden ze al dagen. Rik was ervan overtuigd dat svindel ook in Duitsland een succes zou worden. Het zou hem niets verbazen als de helft van de Duitsers last had van duizeligheid omdat er nog geen goed middel op de markt was.

Niet dat svindel een goed middel was, maar dat hoefde de klant niet te weten. Zelfs zijn eigen vrouw was er niet van op de hoogte. Dat wilde hij zo houden. In haar ogen was hij een goudeerlijke man. Die illusie beviel hem wel.

Hij slikte snel zijn eten door. "Dat gedeelte is opgenomen in het voorlopige contract. Bij een eigen fabriek krijgen jullie wel degelijk een grotere winst."

Ze begonnen antwoord te geven en nog voor het Duits was afgelopen, kende hij de strekking al: 'Ja, maar, nog een grotere winst'. Zijn smartphone trilde voor de tolk aan de vertaling kon beginnen.

Hij stak zijn vinger op. "Excuseer me." Na even naar de naam gekeken te hebben, nam hij op.

"Sander," zei hij geïrriteerd nog voor zijn gesprekspartner iets kon zeggen, "wat is er nu weer?"

Sander was zijn partner, de man met wie hij svindel had opgericht. Rik regelde de verkoop en de financiën, Sander regelde het medicijn zelf.

"Goed nieuws!", riep Sander enthousiast uit. "De muizen zijn afgekickt! Ze krijgen nu al zes maanden geen svindel meer en ze vertonen geen enkel ontwenningsverschijnsel meer. En geloof me, we zijn er ondertussen al goed in geworden om duizeligheid bij die beesten op te merken."

Rik keek snel naar de tolk. Hij had al opgemerkt dat de man verontrustend goede oren had. Het was niet de bedoeling dat de Duitsers erachter kwamen dat svindel helemaal geen medicijn was, maar een verslavend middel dat precies de ziekte veroorzaakte die het geacht werd te bestrijden. Tenminste, nu nog niet. Misschien kon hij hen later meetrekken in de zwendel. Wanneer de ontdekking te dichtbij kwam en hij wist dat ze te vertrouwen waren.

"Ik had je gezegd me niet steeds te bellen.", wees hij Sander terecht.

"Je had gezegd dat ik je niet voor elk klein probleempje moest bellen. Dit is helemaal geen probleem."

Rik hield zijn hand voor de speaker en zei tegen zijn handelspartners: "Excuseer me een ogenblik." Hij stond op en vertrok naar de toiletten terwijl de tolk de Duitse versie van zijn woorden sprak.

"Nu moet je me toch eens uitleggen, Sander," zei hij in de telefoon zodra hij buiten gehoorsafstand was, "hoe dit geen probleem is. We kunnen klanten kwijtraken. Ze kunnen zonder ons."

"Om te beginnen zal het een verzachtende omstandigheid zijn als het ooit uitkomt. En nu zijn het goede huisdieren. Ik ga er twee meenemen."

Rik kon zijn vriend bijna zien glimlachen door de telefoon heen. Sander was altijd zo enthousiast over kleine dingen. "Ik wil helemaal niet in de gevangenis belanden, of het nu voor tien of negen jaar is."

"Eigenlijk is het..."

"Ik wil het niet weten, Sander. Ik vind het nog steeds geen goed nieuws!"

"Dat de muizen afgekickt zijn, betekent dat de verslaving onder controle te houden valt. En als we daarin slagen, hoeft niemand er ooit achter te komen dat ze verslaafd zijn. Hoe langer svindel op de markt is, hoe meer kans dat het opvalt, dat weet je."

Rik zuchtte. Dit soort gedachtekronkels was niets voor hem. Hij vond de klanten en Sander zorgde ervoor dat ze bleven. "Goed, goed. Vanaf nu bel je me alleen als er iets echt dringends is, oké?"

"Begrepen, Rik. Veel succes nog met die Duitsers."

Rik legde af en stond nog even naar de muur te kijken. Hij had geen zin om terug te gaan naar de vermoeiende handelsgesprekken. Nog meer eten. Hij ging tegenwoordig altijd naar bed met een maag die op barsten stond. Van de overheerlijke zelfgebakken cake die Anna hem had meegegeven, had hij nog niets kunnen eten.

Uiteindelijk wandelde hij terug naar de tafel. De vogel was aan zijn show voor de kinderen begonnen en zijn twee handelspartners waren vrolijk aan het meekijken.

"Je eten is nog niet op.", zei een van de twee met een gebaar naar zijn bord.

Rik zuchtte en schoof zijn stoel naar achteren. Voor hij kon gaan zitten, werd hij plots overvallen door zo'n grote aanval van duizeligheid dat hij zijn evenwicht verloor en op de grond viel.

"Oei oei," zei de tolk, "je neemt misschien beter een svindel."

vrijdag 5 juni 2015

Svindel (deel 2)


De dag dat Rik zijn eerste aanval van duizeligheid had, leek een dag als alle andere. Het was een miezerige herfstdag. De zon vocht voor een plaatsje aan de hemel en de wolken vochten even hard terug. Op de radio vertelde de nieuwslezer over oorlogen ver weg en voetbalwedstrijden dichtbij.

Vanuit zijn kinderstoel schreeuwde Tuur de hele kamer bij elkaar. Het leek voor zijn vader wel alsof hij steeds vaker dit soort buien had. Rik legde zijn smartphone even aan de kant. Aarzelend stak hij zijn handen uit naar zijn zoontje en mompelde troostende woordjes. Hij had er geen idee van wat er mis was. Ondanks de tien maanden ervaring was babytaal nog steeds een groot mysterie.

Zijn vrouw Anna schoof hem een fles melk toe en ging verder met de tafel zetten. Tuur stak er al gretig zijn handjes naar uit. Opgelucht dat hij nu wist wat te doen gaf Rik de fles aan het kind.

"Drukke dag vandaag?", vroeg Anna toen ze zag dat hij meteen weer naar zijn smartphone greep.

"Valt wel mee.", mompelde Rik afwezig. Hij fronste zijn wenkbrauwen terwijl hij de mail van een medewerker las.

"Ze zijn van plan een nieuwe vestiging te openen.", vertelde Anna terwijl ze de messen op tafel legde. "In de kakelwijk, hierachter."

"Mmh."

Geïrriteerd bleef Anna staan. Dit was weer net als elke morgen. Ze wilde toch alleen maar een normaal gesprek. Een beetje aandacht. "Heb je me gehoord?"

Haar toon deed hem opkijken. "Ja hoor. De kakelwijk. Dat is goed."

"Wel, ik dacht dat ik daar dan misschien kon gaan werken. Ze zullen een overplaatsing wel goedkeuren."

"Geweldig. Dat moet je zeker doen." Met het idee dat het onderwerp hiermee afgerond was, richtte hij zijn aandacht weer op zijn mails.

Tuur keek met grote ogen van papa naar mama terwijl hij de melk naar binnen klokte. Anna stond op het punt haar ongenoegen in een lange monoloog te gieten toen Rik plotseling opstond, zijn ogen nog steeds aan het schermpje gekleefd. Hij moest zich vasthouden aan de tafel en liet zijn smartphone vallen.

Meteen veranderde Anna's gezichtsuitdrukking. Ze was maar al te goed bekend met aanvallen van duizeligheid. Zelf had ze er regelmatig last van. Er was maar één geneesmiddel dat hielp.

"Rik!", riep ze verschrikt uit. "Je bent toch niet duizelig?"

"Nee, nee, het is al goed." De duizeligheid was even snel over als ze gekomen was. Hij bukte zich om zijn broodnodige toestel op te rapen en controleerde snel of het niet kapot was.

"Wil je een svindel?", opperde Anna.

"Nee, dat is niet nodig. Ik ben in orde." Hij ging naar de keukendeur. "Ik moet nog even iets gaan halen."

Anna hoorde hoe haar man terug naar boven ging. Ze was ervan overtuigd dat Rik niet in orde was. Aanvallen konden heel plotseling komen, dat wist ze uit ervaring. Stel dat hij duizelig werd terwijl hij naar zijn werk reed? Hij zou in een auto-ongeluk terecht kunnen komen! Het was beter om een pilletje uit voorzorg te nemen.

Ze deed het medicijnkastje, dat in een hoek van de keuken hing, open. Tussen de pleisters, aspirines en hoestsiroop lag een hele voorraad svindel. Ze had alle smaken die op de markt waren gebracht. Sinaasappel, kers, vanille, appel, framboos,... Aangezien ze minstens elke ochtend een tablet nam, varieerde ze graag al eens. Ze nam twee mokka-exemplaren en een aardbei. Het rode pilletje legde ze op tafel voor Riks stoel. Met de andere twee liep ze naar het koffiezetapparaat.

Tuur liet zijn fles op de grond vallen op het moment dat Rik terug binnenkwam. Rik stopte een mapje in zijn aktetas en raapte de fles op, die hij terug aan zijn zoontje gaf.

"Ik wil geen medicijnen.", zei hij met nadruk.  Hij had het pilletje op zijn plaats zien liggen. Met grote gebaren legde hij het aan de kant toen hij ging zitten.

"Het kan toch geen kwaad, gewoon uit voorzorg?"

"Nee, ik ben in orde. Ik heb geen medicijnen nodig." Met ferme gebaren begon hij een boterham te smeren.

Anna had al geweten dat dit ging gebeuren. Rik wou nooit medicijnen. Vorig jaar, toen hij acute appendicitis kreeg, had ze hem naar de dokter moeten sleuren. Ze schonk twee koppen koffie in en deed in allebei een mokkatabletje svindel.

"Oké, sorry, ik liet me wat gaan.", gaf ze toe, terwijl ze de tassen op tafel zette. "Ik ben gewoon een beetje bezorgd."

Ze ging op haar eigen stoel zitten en zag ze hoe hij een slok koffie nam. Koffie met svindel.

"Geen probleem, Anna.", glimlachte hij. "Wat was dat nu over een vestiging in de kakelwijk?"

dinsdag 2 juni 2015

Svindel (deel 1)

Draait de wereld om je heen? Sta je niet helemaal zeker op je benen?
Last van duizeligheid?
Nu is er een oplossing!


Gebruik svindel en uw aanvallen van duizeligheid zijn voorgoed verleden tijd! Svindel is een betaalbaar, makkelijk te verkrijgen geneesmiddel op basis van natuurlijke ingrediënten.


Vele mensen gingen u voor. Niet langer wordt hun leven verstoord door duizeligheid.
Anna: "Sinds ik svindel gebruik, zijn mijn aanvallen van duizeligheid voorgoed verleden tijd."
Sander: "Nu ik svindel heb ontdekt, wordt mijn leven niet langer verstoord door duizeligheid."
Aarzel dus niet! U kan svindel vandaag nog kopen!


Ingrediënten: zeewiermineralen, waterdamp,  ethylalcohol, natriumchloride, dierlijke eiwitten, linolzuur. Kan sporen van wraakzucht bevatten.
Opgelet:
werking niet wetenschappelijk bewezen
dit geneesmiddel wordt niet terugbetaald door uw ziekenfonds

vrijdag 15 mei 2015

Waterdroog


Waterdroog was een gehucht dat tien dagen lang bestaan heeft in mei 1986 op een eiland in de Stille Oceaan. De stichter - Olle Carlsen - wilde een plaats creëren waar mensen konden leven zonder moderne technologie en de demonen die daar volgens hem bij hoorden.

Olle had in vijf landen een strafblad en verhuisde om de paar jaar. Hij was verantwoordelijk voor de brand in het hoofdkantoor van het ministerie van financiën van Frankrijk in 1977. Eerder had hij zichzelf aan de deur vastgeketend om te protesteren tegen de aankoop van computers. Deze actie had niet veel uitgehaald, aangezien er een paar meter verder een tweede toegang tot het gebouw bestond. Twee jaar later veroorzaakte hij de ontsporing van een trein in Oostenrijk. Daarna probeerde hij een fabriek van gloeilampen te stelen in India, maar zijn gehuurde olifant was niet sterk genoeg om de muren uit de grond te trekken. Ook de vele afgeplakte verkeerslichten in Londen en het voortdurende telefoongerinkel tijdens het politieke congres in New York in 1985 waren zijn verantwoordelijkheid.

Een heleboel mensen waren blij dat Olle had besloten zichzelf te isoleren op een of ander eiland. Met zijn toespraken en acties tegen technologie had hij echter ook heel wat aanhangers vergaard. Achtentwintig mensen besloten hem te volgen en vaarden samen met hem naar het beloofde eiland. De kleine commune noemde zichzelf Waterdroog.

De eerste dag was meteen ook het toppunt. Een aantal inwoners hielden dagboeken bij, die zijn teruggevonden. Twee van hen schreven deze zelfs met ganzenveer en inkt. Uit deze bronnen kwamen onderzoekers te weten dat tegen de avond van de eerste dag drie mensen gestorven waren door toedoen van een 'monster'.

Dag na dag vielen meer en meer inwoners ten prooi aan dit gedrocht van technologie. Allen waren ze het erover eens dat dit monster een mutatie was, ontstaan door de radiogolven die over de hele wereld uitgezonden worden. Een precieze beschrijving ontbreekt.

Tegen dag negen waren 27 van de 29 inwoners ten prooi gevallen aan het Waterdroogmonster. Op dat punt stopt het laatste dagboek. De laatste twee inwoners worden verondersteld hetzelfde lot te hebben ondergaan, hoewel hier discussie over bestaat. Er zijn theorieën die vertellen dat Olle het hele monster in scène heeft gezet, en nog steeds ergens rondhangt. Veel aanslagen tegen de technologie worden nog steeds aan hem toegeschreven.

Tot op de dag van vandaag worden er wetenschappelijke expedities en toeristische uitstapjes naar het spookdorp gemaakt. Groepjes amateurfotografen maken enthousiast kiekjes van de restanten van een kleine, nooit echt uitgebouwde nederzetting. Resten van de menselijke lichamen zijn nergens teruggevonden. Ondanks de vele onderzoeken is nooit opgehelderd geraakt wat er in Waterdroog gebeurd is.

zondag 10 mei 2015

woensdag 6 mei 2015

Schuim (deel 3)


Het dienstertje stond nog steeds verbijsterd achter de toog, maar ze ging al snel gillend achteruit toen Grote Jos ook achter de bar kwam.

Hij schonk niet teveel aandacht aan haar. Hij zocht een glas dat nog heel was en opende de koelkast. Zijn hand ging al naar de doos sojamelk toen hij werd weggeduwd door een vreemd prikkend ding.

De dienster had de namaakhertenkop van de muur gehaald en gebruikte die als een buffer tussen haarzelf en de vermeende aanvaller. Als ze hem maar terug aan de andere kant van de toog kon krijgen... Hij greep het plastic gewei en begon terug te duwen.

Ze struikelde, viel recht in de glasscherven. Jos kreeg niet eens de tijd zich te verontschuldigen, ze schopte zijn benen onder hem vandaan, zodat hij zelf ook op het glas terecht kwam.

Onder het klapdeurtje dat de toog met de muur verbond lagen een paar servetten, die iemand in alle verwarring van de bar gestoten moest hebben. Hij reikte ernaar, want hij wilde er het bloeden van zijn handen mee stelpen.

Hij trok een wit doekje naar zich toe en liet meteen los. Het stukje dat achter het hoekje had gelegen was de voedingsbodem voor een vlam.

Iemand merkte het tegelijk met hem op. "Brand!", werd er geroepen. De kreet werd meteen overgenomen door verschillende stemmen. "Brand!"

Er waren tijdens al die gevechten verschillende kaarsen van de tafels gestoten, of meteen met tafel en al op de grond gevallen. De meeste waren gedoofd, maar sommigen hadden over het uitgelopen, gesmolten kaarsvet een pad gevonden naar een houten stoel, een rugzak of iemands jas. Terwijl iedereen zo bezig was klappen uit te delen of ze zelf te incasseren - meestal allebei - hadden al deze kleine vuurtjes zich kunnen aaneensluiten tot een paar grotere.

De klanten renden meteen naar buiten. Er ontstond een enorme opstopping bij de deur en het aantal blauwe plekken werd verdubbeld. Sommigen probeerden de brandjes te blussen, maar ze waren al met te veel en te groot. Voor elke vlam die gedoofd kon worden, kwamen er twee nieuwe bij.

Later, toen iedereen buiten stond en de brandweer de laatste resten van het café probeerde te redden, kwam Kleine Sam bij Grote Jos staan. Ze zagen er alle twee verschrikkelijk uit.

"Sorry van je sojamelk.", zei hij.

"Sorry van je vriendin.", zei Grote Jos.

Ze keken allebei naar de dienster, die in de armen van een brandweerman lag om hem te bedanken voor het redden van haar leven. Ook al had ze al veilig buiten gestaan toen hij aankwam.

Kleine Sam wendde zijn blik af. "Ik zal je een nieuwe sojamelk trakteren." Hij duwde zijn vriend de menigte ramptoeristen uit, voor de eigenares van het café zich weer zou herinneren wie er verantwoordelijk was. "Deze keer eentje met schuim."

maandag 4 mei 2015

Schuim (deel 2)


Grote Jos voelde warm bloed uit zijn neus lopen. Woedend pakte hij de arm van zijn vriend en trok hem over tafel. Met z'n tweeën belandden ze op de grond, worstelend, roepend en stoelen omgooiend.

Verscheidene klanten sprongen op van hun plaatsen. Ze twijfelden of ze van dichtbij zouden kijken of toch maar veilig uit de buurt blijven. Een jongen dronk snel de glazen van een naburige tafel leeg en griste er ook een chipszakje weg.

Het dienstmeisje liep naar de toog en haalde er een dikke knuppel vanachter tevoorschijn. "Ik zou graag een nieuwe bestelling opnemen," zei iemand vriendelijk tegen haar.

Door haar gestresseerde toestand deed de onverwachte stem haar verschrikkelijk schrikken. Vlak voor zich zag ze een woest gezicht vol tatoeages en piercings. Ze gilde en zwaaide met de knuppel.

De man bukte en ze zwaaide door. Met een rinkelend geluid braken een heleboel flessen en glazen in stukken vaneen. Ze trok snel het wapen terug en stootte daarbij alleen nog maar meer glaswerk van de planken.

"Hela, hela!", klonk het moeiteloos boven al het lawaai uit. "Wat is me dat hier?"

De oude barkeeper kwam net uit de toiletruimte. Ze mocht dan wel klein en oud zijn, met haar handen in haar zij en die boze blik op haar gezicht leek ze opeens iemand om voor op te passen. Meteen was het stil in het café. Het dienstertje liet voorzichtig de knuppel zakken en probeerde eruit te zien alsof al die glasscherven aan haar voeten normaal waren. Jos en Sam stopten met vechten. Ze zaten allebei onder de bulten en de blauwe plekken. Hun kleren waren gescheurd en het was niet duidelijk welke bloedvlekken van wie waren.

"Wel?", vroeg de barkeeper toen iedereen bleef zwijgen.

Sam en Jos krabbelden overeind.

"Er was een gevecht, mevrouw." antwoordde een van de klanten.

Ze trok haar wenkbrauwen op en keek naar haar personeelslid, naar de ravage achter de bar en de knuppel in haar hand. "En daarom sla je alles kapot?"

"Ze waren om mij aan het vechten.", verklaarde de dienster, alsof iedereen daarom kasten vol flessen zou beginnen kapotslaan.

"Ik was niet om jou aan het vechten!", riep grote Jos uit. "Ik wil gewoon schuim op mijn sojamelk!"

Kleine Sam pakte het schuimloze glas en goot de inhoud leeg over het hoofd van zijn vriend. "Hier heb je je sojamelk."

Jos kneep zijn ogen dicht en probeerde de nattigheid van zich af te vegen. Ondertussen vloog de getatoeëerde man Sam aan. "Je moost niet met sojamelk!", brulde hij. De tafel bezweek onder de twee mannen die erbovenop belandden en het glas bier van Sam kletterde in scherven op de grond.

Sam kon alleen maar zijn armen beschermend over zijn hoofd slaan terwijl de spierbundel hem in elkaar sloeg. De oude vrouw beende met grote passen op het dienstertje af en pakte de knuppel uit haar handen. Het glas rinkelde onder haar schoenen. "Er wordt niet gevochten in mijn zaak!", beval ze tevergeefs.

Een aantal klanten besloten dat dit het geknipte moment was om die zaak te verlaten. De koude luchtstroom van de deur deed de getatoeëerde man even opkijken uit zijn razernij. Op dat moment raakte de knuppel hem vol op het achterhoofd. Met zijn hand op de pijnlijke bult keek hij om. Hij kon nog net bukken voor de tweede slag. Een klant die het gevecht van dichtbij was komen bekijken ving de klap op. Ze zonk jankend op haar knieën en haar vriend keerde zich meteen woedend naar de barkeeper, waarop iemand anders hem weer probeerde tegen te houden.

Binnen de kortste keren waren alle aanwezigen in het gevecht betrokken. Het was klappen uitdelen of er krijgen, en de meeste mensen probeerden aan de uitdelen-kant terecht te komen.

vrijdag 1 mei 2015

Schuim (deel 1)


Een klein beetje schuim, dat was toch niet teveel gevraagd?

Grote Jos hief het glas op en tuurde door één oog naar de vloeistofrand. Als hij goed keek kon hij wel degelijk schuim zien... een halve meter verder, op het bier van Kleine Sam.

Met een klap zette hij het glas op de tafel. Niemand keek zelfs maar zijn kant op. Hij tilde het opnieuw op en zette het harder neer. Een deel van het drinken vloog over de rand en maakte zijn hand nat. Deze keer deed het geluid wel iemand reageren.

"Rustig, Jos.", zei Sam afwezig. "Ik moet je toch niet elke minuut van de dag aandacht schenken? Zoek dan zelf ook een beetje gezelschap."

Kleine Sam richtte zich terug op het dienstertje dat half bij hem op schoot zat. Ze duwde de tafel helemaal opzij. Grote Jos, die aan de andere kant zat, had al een keer zijn stoel naar achter moeten schuiven.

"Ik wil geen gezelschap.", snauwde Jos, "Ik wil gewoon mijn bestelling."

Ze hoorden hem niet, of wilden hem niet horen. Jos keek om zich heen. Was er nergens een andere dienster om zijn beklag bij te doen?

Het was geen al te groot café. Verspreid over eenvoudige houten tafels en stoelen zaten een aantal klanten te keuvelen in kleine groepjes. Een langwerpige kaars sierde elke tafel. Op de muren waren bostaferelen geschilderd en boven de bar, tussen rekken vol glazen en flessen, hing het hoofd van een hert. Een van de geweitakken was afgebroken en eronder was het witte plastic zichtbaar, maar voor de helft van de klanten die aan de andere kant zaten, zag het er nog steeds uit alsof het echt kon zijn en dus bleef het hangen.

Het was een rustige dag. Sam zijn nieuwe vriendin was de enige die de tafels bediende, en de oude vrouw achter de bar was nergens te bekennen. Hij draaide zich snel terug naar voren toen hij een woedende blik kreeg van een gespierde man vol tatoeages en met drie piercings door één neusgat.

Jos legde zijn grote hand op de schouder van de dienster. "Excuseer", begon hij.

Voor hij verder kon gaan, sloeg Kleine Sam zijn hand weg. "Niet mijn gezelschap," zei hij dreigend, "zoek maar iemand anders."

Eindelijk keek het meisje Jos aan. Dat zou niet lang duren, wist hij. "Ik wil haar niet afpakken.", verzekerde hij Sam. "Ik wil schuim op mijn drinken." Dat herhaalde hij, luider en tegen het dienstertje: "Ik wil schuim op mijn drinken!"

Ze keek fronsend naar zijn glas. Ondanks haar vertwijfeling, maakte ze toch aanstalten om op te staan. Kleine Sam sloeg meteen zijn arm om haar middel. "Wat een onzin.", snoof hij tegen zijn vriend. "Je kan het gewoon niet hebben dat ik eens iemand tegenkom."

"Jij komt voortdurend iemand tegen.", antwoordde Jos geïrriteerd. "Je zit al de hele tijd al haar aandacht op te souperen. Laat haar haar werk eens doen en mij een goede bestelling brengen."

"Zie je wel!", riep Kleine Sam triomfantelijk uit. "Je wil haar voor jezelf!"

"Ik wil haar niet, ik wil schuim."

"Maak dat de kat wijs, Jos. Op sojamelk zit geen schuim."

Daar was het weer, dat schampere lachje. Sam lachte hem altijd uit met zijn keuzes: hij vond zijn kledij belachelijk, hij vond zijn huis belachelijk en hij vond sojamelk belachelijk. "Op deze niet, nee. Op echte goede sojamelk zit wel schuim en dat is wat ik besteld heb!" Hij trok Sams arm opzij, zodat het meisje terug vrij was om de klanten te bedienen. Dat viel niet in goede aarde.

Sam stond zo snel op dat zijn stoel omver viel en de dienster maar net haar evenwicht kon bewaren. Hij boog over de tafel en sloeg Jos met zijn vuist recht in het gezicht.

donderdag 23 april 2015

Eenhoorns zijn nooit content (deel 3)


Claude volgde de voortgang van de maan. Tot op het laatste moment bleef hij stilletjes hopen dat er plotseling een fee tevoorschijn zou komen, die zich dan zou verontschuldigen dat ze zo laat was. Of dat er misschien opeens een straal maanlicht recht naar hem zou schijnen om zijn hoorn weg te nemen. Of dat een mysterieuze stem uit de berg zou opklinken, om hem te vragen wat zijn diepste wens was.

Maar er gebeurde helemaal niets.

Nog lang nadat de maan onder was gegaan, bleef Claude op de berg liggen. De zon begon aan haar intrede. De vogels die hun gezang inzetten in het Doemsterwoud klonken niet zo lieflijk als elders op de wereld. Hier waren ze schel en vals, en verrassend vaak klonken hun tonen meer als kwaadaardig gelach dan als een lied.

Claude verhief zich tenslotte terug op zijn vier benen. Hij slofte naar beneden.

De boomgrens was duidelijk merkbaar. Van het ene moment op het andere verdween het zonlicht en weerklonken de griezelige geluiden van het woud weer op volledig volume. Claude lette er niet op. Hij sjokte met zijn hoofd naar beneden voort, sloeg geen acht op het beestje dat op zijn rug sprong en zijn klauwen in hem zette. Het was maar een pesteekhoorn, die terug wegsprong toen hij zo weinig respons kreeg.

Het spinnenweb waar hij vervolgens in belandde, was niet zo vriendelijk om uit zichzelf terug te vertrekken. Claude liet zich dan maar gewoon hangen en wachtte op het onvermijdelijke. Van alle manieren om in het Doemsterwoud te sterven, was opgegeten worden door een spin nog niet de slechtste, dacht hij.

Maar toen hij het beest zelf aan zag komen, flakkerde een stukje van zijn overlevingsinstinct toch terug op. Hij worstelde en raakte zo alleen nog maar meer verstrikt in de draden. De mondscharen van de spin leken steeds groter te worden, naarmate ze dichterbij kwamen.

Toen herinnerde hij zich dat hij een vlijmscherpe hoorn had. Hij lachte zichzelf in gedachten even uit omdat hij dat in al zijn paniek vergeten was. Met zijn hoofd zwaaide hij naar de draden die hem gevangen hielden.

Er gebeurde niets. De draden bleven waar ze waren, ongeschonden en plakkerig.

Terwijl de spin haar prooi met rasse schreden naderde, besefte Claude één ding.

Hij was een paard geworden.

Nog nooit was een paard zo gelukkig gestorven.

dinsdag 21 april 2015

Eenhoorns zijn nooit content (deel 2)


Zo meteen zou de maan ondergaan. Zijn laatste hoop zou voor eeuwig vervlogen zijn.

Bovendien zou hij nog terug moeten door het woud. Alle verschrikkingen opnieuw trotseren.

Moedeloos liet hij zich voor zijn benen zakken. Met zijn buik en zijn neus op de grond lag hij daar. Voor het eerst in zijn leven rolde er een traan uit zijn oog. De druppel verkleurde de vacht waar hij overheen gleed, zodat er een zwarte lijn van zijn ooghoek tot de onderkant van zijn kaak ontstond. Even bleef het bolletje water op de grond liggen, maar toen zakte het door de klei naar beneden, verdween uit het zicht.

Hij hoorde een geluid achter zich. Het klonk als het sloffen van een boerenpaard. Het kwam dichterbij.

Langzaam hief hij zijn hoofd een stukje, zodat hij het kon draaien. Daar, achter hem, kwam het mooiste wezen dat hij ooit had gezien zijn kant op. Ze had een glanzende zilvergrijze vacht, nog veel mooier dan de zijne, die alleen werd onderbroken door een lelijke, bloedende jaap in haar zij. Zelfs nu ze een sloffende, vermoeide tred had, was te zien hoe sierlijk en gracieus ze normaal liep. Haar hoofd was prachtig en haar hoorn was lang, gedraaid en simpelweg perfect.

Ze kwam het laatste stukje de berg op. Elke stap kostte haar duidelijk meer moeite dan de vorige. Tenslotte liet ze zich naast hem neervallen. Haar hoofd lag op de grond, haar ogen vielen toe.

Claude hief zijn hoofd nu juist hoger op. Hoe kon het dat hij nog nooit van haar gehoord had? Een andere eenhoorn, die nog veel mooier en geweldiger was dan hij? Waarom gunde ze hem nu zelfs geen blik waardig? Ja, natuurlijk, ze was moe, maar ze zou toch op z'n minst even hallo hebben kunnen zeggen? Hij was hier immers de enige. Voor zover zij wist, kon dit wel eens zijn berg zijn.

"Hallo.", hinnikte hij.

Ze deed langzaam één oog open, het oog aan zijn kant, en staarde hem aan. Tenslotte haalde ze diep adem, je kon werkelijk haar borstkas omhoog zien gaan, en antwoordde in een zucht: "Hallo."

Haar oog dreigde alweer terug dicht te vallen, dus Claude deed zijn best om snel het gesprek voort te zetten: "Mijn naam is Claude."

"Claudine." Ze sloot alsnog haar ooglid.

Een hele tijd lagen ze zwijgend naast elkaar. De maan zakte steeds dichter naar de horizon toe. Van tussen de bomen beneden hen klonken allerlei angstaanjagende geluiden. Claude besefte dat hij nu wel nooit een paard zou worden. Zijn droom voor altijd vervlogen.

Plotseling stond Claudine op. Ze was blijkbaar uitgerust. "Claude," sprak ze. Zijn naam uit haar mond was een echte streling voor het oor. Hij keek meteen op. "ga je met me mee naar beneden? Het Doemsterwoud kan men maar beter niet alleen doorsteken."

Dit was het beste aanbod dat hij nog zou krijgen. Eigenlijk de enige manier om hier ooit nog levend uit te komen, nadat hij al zo vermoeid en verzwakt was van de eerste tocht. Toch bleef hij liggen. "Ga jij maar, Claudine. Ik ga nog even wachten."

"Waarop ga je wachten?"

"Ik heb gehoord dat op deze berg, in het midden van het Doemsterwoud, je de kans krijgt om je diepste wens in vervulling te zien gaan. Zolang de volle maan op is."

Claudine keek naar de maan. Die hing nu vervaarlijk dicht boven de boomtoppen.

"Dat gaat toch niet meer gebeuren.", was haar oordeel. "Ik heb dat ook gehoord. Wel, het is duidelijk een leugen."

"Ga jij maar.", herhaalde Claude. "Ik moet het tot het einde proberen."

"Wat is je diepste wens, dat je er zo veel hoop insteekt?"

"Ik wil een paard worden." Claude legde zijn kin terug op de grond. "Ik wil een paard zijn." Hij verwachtte dat ze hem zou uitlachen, of dat ze zou vragen waarom. Niemand begreep zijn wens.

Maar ze zweeg alleen een paar tellen. Toen zei ze, zo stil dat Claude niet helemaal zeker was dat hij het juist had gehoord: "Ik ook."

Hij keek verrast op, maar ze had haar hoofd al van hem afgekeerd. Ze wandelde langzaam de berg terug af, begaf zich terug in de gevaren van het Doemsterwoud.

zondag 19 april 2015

Eenhoorns zijn nooit content (deel 1)


Op de berg in het midden van het woud stond een majestueus silhouet afgetekend. Zijn hoofd opgeheven naar de hemel, de ogen gesloten. De zilveren vacht glinsterde in het maanlicht. De manen en de staart wapperden in de wind.

Claude was een prachtige eenhoorn. Zijn schoonheid werd bezongen in liederen doorheen het hele land. Zijn elegantie werd benijd door eenieder die zich al eens voortbewoog. Werkelijk ieder levend wezen dat ooit al van hem had gehoord, was jaloers op hem.

Zijn lange, scherpe hoorn schrok alle mogelijke aanvallers af. Zelfs van ziekte had hij niets te vrezen, want de hoorn zuiverde automatisch elke stroom waarvan hij wou drinken. En alsof dat nog niet genoeg was, kwamen dieren en mensen uit de wijde omtrek naar hem toe met de wonderbaarlijkste dingen, die ze hem dan als offer cadeau gaven.

Toch was Claude ongelukkig.

Hij vervloekte de hoorn die hem beschermde. Hij vervloekte zijn glanzende vacht, die nooit vuil kon worden. Hij vervloekte het gemak waarmee hij door het leven ging.

Veel liever was hij een paard geweest.

Niet zomaar een paard: een boerenpaard. Een stevig dier met stof in zijn vacht en schouders die krom waren van de lasten die hij elke dag voort moest trekken. Een dier dat dingen presteerde in zijn leven, een dier dat nuttig was.

Zonder zo'n hoorn.

Maar zelfs een wezen zo magisch als een eenhoorn kan zijn eigen aard niet veranderen. Hij was door het hele land getrokken, van oost naar west en van zuid naar noord. Door bossen en moerassen, zelfs brede rivieren was hij overgezwommen. Maar nergens had hij een oplossing gevonden voor zijn probleem. Alleen maar meer mensen hadden hem gezien en waren hem gaan vereren.

Deze berg was werkelijk zijn laatste hoop. Een flauw gerucht, al jaren vervlogen en alleen nog aanwezig in het mistige brein van een dementerende bejaarde, had hem naar hier geleid. De man was aan het ijlen toen hij erover vertelde, maar Claude was wanhopig genoeg om het voor waar aan te nemen.

Het Doemsterwoud omringde hem aan alle kanten. Om erdoorheen te raken had hij meer moeite moeten doen dan ooit eerder in zijn leven. Reusachtige spinnen hadden zijn weg versperd met ijzersterke webben, waar zijn magische hoorn maar met moeite doorheen was gekomen. De continue stemmen uit de schaduwen hadden zelfs zijn kalme gemoed iets van vrees ingeboezemd. De misvormde wezens die uit de boomtoppen naar hem loerden en plots verdwenen deden hem telkens weer schrikken. Hij was zelfs verschillende keren verdwaald, terwijl hij toch bekend stond om zijn onfeilbare richtingsgevoel. Een modderbank was veranderd in ijskoud drijfzand toen hij er eenmaal met zijn vier hoeven in stond. Slechts met zijn bovennatuurlijke gratie was hij erin geslaagd de paar stevigere plekjes te vinden waar hij zijn hoeven kon neerzetten. En dan de voortdurende, ijzige wind, die aan een stuk door blies en elk levend wezen het gevoel gaf dat hij zich moest opkrullen op de grond om toch een beetje warm te blijven.

Het was een wonder te noemen dat hij de kale berg in het midden van het woud levend had bereikt. Hij dacht nog steeds met huivering terug aan de zwerm muggen, elk zo groot als een paardenhoofd, die op hem waren neergestreken en niet meer wilden lossen. In paniek was hij het bos door gegaloppeerd, terwijl ze langzaam maar zeker al het bloed uit zijn lichaam zogen. Dit duurde tot hij recht in een reuzenspinnenweb was gelopen. Zijn aanvallers waren gevlucht voor de insecteneter en zelf had hij zijn hoorn moeten verwringen om zich te bevrijden. Zijn hoofdhuid schrijnde er nog van.

Nu stond hij over het woud uit te kijken. De vrieswind deed een ijslaag ontstaan op zijn anders zo glanzende vacht. De maan was vol, precies zoals het gerucht vereiste. Toch was er nergens hoop op verlossing te bespeuren. Er kwam geen wonder. Hier was niets om zijn diepste wens te vervullen.

Over blogs

Er zijn plaatsen op het internet, zoals deze prachtige site, waar iemand zomaar zijn eigen pagina kan starten. Een blog, noemt men dat.


Blogs beginnen als kleine, veelal schattige wezentjes. Ze slurpen een bericht van hun maker op en kwispelen enthousiast om meer aandacht. En die krijgen ze, meestal. Nog een post, en misschien nog een. Ze groeien en worden sterker en blaffen luidruchtig.


Als je ze maar genoeg voert, worden het vraatzuchtige monsters. Voor je het weet, moet je ermee naar een diëtist of toch tenminste naar een blogfluisteraar om hun steeds stoutmoedigere gedrag onder controle te krijgen. Je wilt niet dat ze het bureaublad onderplassen of je e-mailprovider tot vijf sites verder achtervolgen.


Natuurlijk zijn er ook de zieligere gevallen. De blogs die na een tijdje geen aandacht meer krijgen. Het schattige is eraf en ze worden vastgebonden aan een stevige link terwijl het baasje op vakantie gaat. Ach, niet al het onrecht kan bestreden worden.


Er zijn vele rassen. Dit exemplaar leeft van verhalen, liefst volledig uit de duim gezogen. Gelukkig eet hij niet de duimen zelf, of dat heeft het asiel me toch verzekerd. Hij verteert geen vingers, alleen fictie.


 

Voor de zekerheid heb ik stevige handschoenen aan terwijl ik de voerbak vul met de historie van een ongelukkige eenhoorn.